Project

Verbeteren invangefficiëntie en overlevingskansen oesterbroed

Overzicht

Projectstatus
Afgerond
Start datum
Eind datum
Regio

Doel

De start van oesterkweek begint bij de aanwezigheid van oesterlarven. Oesterlarven vestigen zich op hard substraat wat daarna oesterbroed genoemd wordt. Traditioneel gebeurt dit door lege mosselschelpen op de bodempercelen te leggen. Maar helaas kampt de Zeeuwse oestersector met sterk teruglopende productie van oesters als gevolg van variabele broedval en sterfte in oesterbroed (<1 jaar) ten gevolge van predatie door oesterboorders en het oesterherpesvirus.

Het doel van het RAAK-mkb project ‘Verbeteren invangefficiëntie en overlevingskansen oesterbroed’ was om gezamenlijk met de oesterkwekers invangmethoden te onderzoeken die een hogere invangefficiëntie van oesterbroed opleveren en een betere overleving in het daarop volgende jaar. Hierbij heeft het project betrekking op de twee belangrijkste oesterkweekgebieden in de Zuidwestelijke Delta; namelijk de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. Daarbij is er gekeken naar 2 oestersoorten, de Creuse/Japanse oester en de platte/inheemse oester.

De aanwezigheid van oesterlarven in de Deltawateren zijn in alle projectjaren gemonitord van het voorjaar tot het einde van de zomer. Bij de tellingen van de hoeveelheden Japanse en/of platte oesterlarven per 100L water is een stijging in aantallen oesterlarven in de tijd waarneembaar; de zogenaamde larvenpiek. Deze piek bepaalde het moment van het plaatsen van de verschillende invangstructuren. In alle projectjaren zijn in zowel de Oosterschelde als het Grevelingenmeer in juni op verschillende locaties verschillende invangsubstraten, van de bodem af (off-bottom), uitgehangen; plastic, al dan niet gekalkte, coupels (soort kleine schoteltjes geregen aan een stang) en lege mosselschelpen in een plastic en/of biologisch afbreekbare netsok. Het hierop ingevangen oesterbroed is na 9 maanden geteld waarbij de aantallen oesterbroed per substraat type onderling zijn vergeleken. Ook is er een vergelijk gemaakt van aantallen ingevangen broed met de traditionele manier van invangen. Hierbij vingen de alternatieve off-bottom invangstructuren alle jaren, meer oesterbroed in vergelijk met de bodem. In de Oosterschelde gaven vooral de coupels goede invang resultaten en in het Grevelingenmeer toonde de mosselsokken de hoogste aantallen gevestigde oesterbroed per m2.

In het laatste projectjaar is het ingevangen oesterbroed van het invangsubstraat gehaald en onder gecontroleerde omstandigheden uitgezet op de kweekpercelen om de overlevingskansen en groei gedurende deze kwetsbare periode, in kaart te brengen. Hierbij waren de resultaten voor zowel de Oosterschelde als het Grevelingenmeer erg positief. Tijdens de analyse is er geen extra sterfte aangetroffen na oogst van alle invangsubstraten en was de groei van het oesterbroed naar verwachting.

De resultaten van het project zijn verwerkt in 3 factsheets welke gepubliceerd zullen worden op de SURFsharekit. Verder werken de resultaten door in het onderwijs (Opleidingen: Aquatische Ecotechnologie en Delta Management van de HZ Delta Academie en Kust- en Zee-management van Van Hall Larenstein), en de beroepspraktijk van oesterkwekers


Beschrijving

In het RAAK MKB project “Verbeteren invang en ontwikkeling oesterbroed” werkt het consortium (bestaande uit HZ University of Applied Sciences, 8 Zeeuwse Oesterkweekbedrijven, Nederlandse Oester Vereniging, Machinefabriek Bakker BV en Wageningen Marine Research) aan de onderzoeksvraag “Hoe kan invang en overleving van oesterbroed worden verbeterd zodat het rendement van oesterkweek in de Zuidwestelijke Delta kan worden verhoogd?”

De Zeeuwse oestersector kampt sinds enkele jaren met sterk teruglopende productie van oesters als gevolg van variabele broedval, sterfte in oesterbroed (<1 jaar) ten gevolge van predatie door oesterboorders en het oesterherpes virus.

Het consortium heeft tot doel om samen met oesterkwekers methoden te ontwikkelen die een hogere invangefficiëntie van oesterbroed opleveren en een betere overleving in het daarop volgende jaar. Daartoe worden verschillende manieren voor broedinvang onderzocht vergeleken: op verschillende locaties, posities en tijdstippen in de kweekgebieden van de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. De timing van invang is essentieel voor succes. Om de juiste timing te bepalen worden de concentraties oesterlarven in de waterkolom gemonitord. Op verschillende locaties worden invangexperimenten gepland om zo de relatie tussen de factoren timing, perceellocatie, positie en invangefficiëntie te onderzoeken.
Het oesterbroed dat is ingevangen op de verschillende locaties met verschillende methoden wordt vervolgens op verschillende tijdstippen overgebracht naar bodemkweekpercelen en gecontroleerd opgevolgd om overlevingskansen gedurende de gevoeligste periode van het eerste levensjaar in kaart te brengen.

Het onderzoek resulteert in voorspellende broedvalmodellen voor verschillende kweeklocaties en factsheets van de meest succesvolle invangmethoden. Daarnaast zal er een afwegingskader beschikbaar worden gesteld waarin overleving van oesterbroed in relatie tot invangmethode, systemen en timing van verplaatsen naar kweekpercelen inzichtelijk gemaakt wordt. De resultaten uit het project werken door in het onderwijs van de HZ (Opleiding Water Management van de HZ Academie Technology Water Environment) en de onderzoekspraktijk van HZ (Delta Academy Applied Research Centre/DA-ARC) Daarnaast is er doorwerking bij de betrokken partner onderwijs- en kennisinstellingen en bij de nationale en internationale beroepspraktijk.


Reacties voor dit item zijn uitgeschakeld
© 2024 SURF