Met het project Hoop een huis geven is inzicht gekregen in het leven en werk van gezinshuisouders. Leven en werken vallen altijd samen voor hen. Het is een manier van leven. Kinderen die in gezinshuizen opgroeien ervaren een zeer positief leefklimaat. Gezinshuisouders geven echter heel verschillend vorm aan het creëren van een goed leefklimaat. De een werkt methodisch, terwijl een ander juist het gewone leven als uitgangspunt neemt.
De opvoeding en begeleiding van de kinderen in gezinshuizen vraagt veel van gezinshuisouders en hun omgeving, maar biedt ook de mogelijkheid om juist echt af te stemmen op wat kinderen nodig hebben. Gezinshuisouders geven veel voorbeelden van mooie en hoopvolle oplossingen voor uitdagingen die zij tegenkomen. Het deelnemen aan het gewone leven door in het gezin, de buurt, de school in de buurt en op een sport of in de kerk mee te kunnen doen lijkt daar een belangrijke bijdrage aan te leveren. Kinderen vertellen daar zelf ook over. Juist het normaliseren van het leven en afstemmen op en begeleiden bij de uitdagingen die kinderen daarin tegenkomen ervaren kinderen zelf als helpend. Een belangrijk deel van het leven in veel gezinshuizen zijn ook de (huis)dieren. Dit komt in bijna alle interviews met gezinshuisouders en kinderen naar voren als belangrijk element in het gezinsleven.
Het leven in gezinshuizen kent, naast mooie en hoopvolle kanten, ook vele uitdagingen. Zo worden het toezicht en de ondersteuning in gezinshuizen zeer wisselend vorm gegeven. De ene gemeente denkt mee en de andere gemeente of GI straalt weinig vertrouwen uit in het leven in gezinshuizen als veilige plek. Gezinshuisouders voelen zich vaak kwetsbaar in samenwerking met andere partijen. Ze worden niet altijd als gelijkwaardige zorgprofessionals herkend of worden juist als zorgorganisatie aangesproken, terwijl ze mensenwerk verrichten met kinderen met complexe zorgvragen in de eigen gezinssituatie.
De transitie en transformatie in de Jeugdhulp gaat samen met de wens van gemeenten en rijksoverheid om kinderen die niet meer thuis kunnen wonen niet meer in (gesloten) residentiele voorzieningen maar zo veel mogelijk in pleeggezinnen en gezinsgerichte voorzieningen op te vangen. Als gevolg hiervan, neemt het aantal jeugdigen met complexe zorgvragen toe in gezinshuizen (in 2016 50% meer! bron: factsheet gezinshuizen). Onderzoek aan Hogeschool Leiden heeft de afgelopen jaren aangetoond dat in gezinshuizen een beter leefklimaat aanwezig is dan in residentiële voorzieningen en de gesloten jeugdhulp. Toch gaat plaatsing niet altijd goed, vaak vanwege complexe problemen van deze kinderen. Dan moeten ze weer naar een andere plek. Volgens recent onderzoek hebben kinderen in gezinshuizen gemiddeld al 3,6 plaatsingen achter de rug. Voor het kind en de hulpverlening is een overplaatsing een traumatische gebeurtenis zoals in de aangrijpende documentaire ‘Alicia’ was te zien (Zdoc november j.l.). Deze negatieve jeugdervaring komt bovenop eerdere negatieve jeugdervaringen in hun leven en heeft grote gevolgen voor hun latere ontwikkeling.
Samen met een landelijk dekkend netwerk van ongeveer 400 gezinshuizen en overkoepelende (zorg)instellingen onderzoeken drie hogescholen (Leiden, Windesheim en CHE) en een universiteit (Tilburg) voor welke kinderen (achtergrond, problematiek) gezinshuizen een geschikte hulpverleningsvorm zijn en wat dit betekent voor zowel de organisatie van de hulpverlening als deskundigheid van gezinshuisouders. Dit leidt tot implicaties voor het werkveld, maar ook voor het hbo-onderwijs. Hierbij is er ook aandacht voor wat gezinshuisouders nodig hebben om hun werk goed te kunnen doen en het vol te kunnen houden. Opbrengsten van het onderzoek zullen worden gebruikt om een beloftevol transformatiedoel te realiseren: overplaatsingen voorkomen en een stabiele en duurzame plek voor kinderen die het niet getroffen hebben omdat ze niet meer thuis kunnen wonen.